CONCEPT Verordening jeugdhulp Heeze- Leende 2026
De raad van de gemeente Heeze- Leende;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van Heeze- Leende
gelet op:
- de artikelen 2.9, 2.10, 2.11 en 8.1.1, derde lid, van de Jeugdwet;
overwegende dat:
- de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd;
- het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt;
- het noodzakelijk is om regels vast te stellen over:
- de door het college te verlenen individuele voorzieningen en algemene voorzieningen
- de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;
- de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen;
- de wijze waarop, onder welke voorwaarden en de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld
- bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget en ook misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet;
- waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan.
besluit
- Vast te stellen de Verordening jeugdhulp Heeze- Leende 2026.
HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1. Definities
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
- algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat vrij toegankelijk is. Een onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruiker is niet noodzakelijk om toegang te krijgen tot de algemene voorziening. Het aanbod is gericht op maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp;
- andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de wet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;
- budgetbeheerder: wettelijk vertegenwoordiger of gemachtigde van de budgethouder;
- budgethouder: de persoon die een pgb ontvangt op grond van de wet;
- budgetplan: plan met daarin de onderbouwing van de aanvraag voor een voorziening in de vorm van een pgb;
- college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heeze- Leende;
- eigen kracht: het vermogen van jeugdigen en/of ouders om zelf, dan wel met het sociale netwerk, mantelzorg, gebruikelijke hulp en/of andere voorziening(en) oplossingen aan te dragen voor de hulpvraag en deze (deels) zelf uit te voeren zonder inzet van professionele jeugdhulp;
- gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van ouders of verzorgers waarbij gelet wordt op leeftijd, ontwikkeling en omstandigheden van de jeugdige;
- hulpvraag: behoefte van een jeugdige of zijn ouder(s) aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen als bedoeld in artikel 2.3 lid 1 van de wet;
- individuele voorziening: voorziening als bedoeld in artikel 2, tweede lid;
- medische verwijzers: de huisarts, medisch specialist en jeugdarts;
- pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1, van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouder(s), dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;
- voorliggende voorziening: vrij toegankelijke en beschikbare hulp of ondersteuning die wordt ingezet voordat beroep gedaan wordt op gespecialiseerde jeugdhulp die verstrekt wordt vanuit de jeugdwet. Deze voorliggende voorzieningen zijn nader omschreven als ‘andere voorziening’ en als ‘algemene voorziening’.
- wet: Jeugdwet.
HOOFDSTUK 2. VORMEN VAN JEUGDHULP
Artikel 2. Vormen van jeugdhulp
- De volgende vormen van algemene voorzieningen zijn beschikbaar:
- informatie, consultatie en advies;
- voorlichting, trainingen en cursussen (voor zover door de gemeente aangeboden);
- jeugdgezondheidszorg;
- jeugd- of schoolmaatschappelijk werk;
- jeugd- en jongerenwerk;
- welzijnswerk;
- huisartsenzorg;
- (kortdurende) ambulante opgroei- en opvoedondersteuning;
- cliëntondersteuning.
- De volgende vormen van individuele voorzieningen zijn beschikbaar:
- ambulante jeugdhulp (waaronder begeleiding, behandeling, persoonlijke verzorging);
- verblijf, wonen en logeren;
- crisishulp;
- diagnostiek en behandeling bij ernstige dyslexie;
- vaktherapie;
- dagbesteding en dagbehandeling;
- vervoer van de jeugdige van en naar de jeugdhulpaanbieder waar de jeugdhulp wordt geboden.
- Het college maakt in het kader van de inkoop- of subsidierelatie met aanbieders op geaggregeerd niveau afspraken over in ieder geval de volgende aspecten van de individuele voorzieningen:
- voor wie de hulp is (doelgroepen);
- welke hulp wordt gegeven (activiteiten);
- hoelang de hulp duurt (doorlooptijd);
- hoe vaak of hoe intensief de hulp is (intensiteit);
- wat de kwaliteit moet zijn (kwaliteit);
- wat het doel van de hulp is (beoogd resultaat).
- Een aantal vormen van jeugdhulp worden hieronder nader uitgewerkt:
- Vervoer:
- uitgangspunt is dat ouder(s) primair verantwoordelijk zijn voor het (regelen van) vervoer van de jeugdige van en naar de jeugdhulpaanbieder. Wanneer het sociaal netwerk in staat is de jeugdige te vervoeren of vervoer te organiseren, wordt dit gezien als ‘eigen kracht’. In dat geval bestaat er geen recht op een vervoersvoorziening. Een aanspraak op vergoeding van vervoer is uitsluitend mogelijk wanneer ouders aantonen dat vervoer en/of begeleiding door henzelf of anderen niet mogelijk is, en er geen andere oplossing beschikbaar is, op basis van de onderstaande criteria;
- bij individuele voorzieningen kan vervoer van en naar de locatie waar jeugdhulp wordt geboden worden toegekend, voor zover het college dit noodzakelijk acht op grond van een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid van de jeugdige of het gezin.
- Dit geldt alleen als de kosten niet worden vergoed op basis van andere regelingen of door andere instanties;
- er is sprake van een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid in de volgende situaties:
- de jeugdige kan niet op eigen gelegenheid naar de locatie reizen (vanwege medische oorzaak of een gebrek aan zelfredzaamheid; én
- er is sprake van beperkingen in de zelfredzaamheid van ouders (niet zelf kunnen rijden noch de jeugdige kunnen begeleiden in het openbaar vervoer; én
- er is geen sprake van mogelijkheden in de sociale omgeving van de jeugdige om het vervoer te kunnen verzorgen; én
- er is geen sprake van een medische noodzaak of beperking in de zelfredzaamheid in de volgende situaties:
- ouders kunnen hun kind niet naar de jeugdhulplocatie vervoeren vanwege werkverplichtingen;
- ouders hebben gekozen voor een jeugdhulpaanbieder buiten de regio, terwijl een vergelijkbaar aanbod binnen de regio beschikbaar is;
- jeugdige is in staat is om zelfstandig met eigen vervoer of met het openbaar vervoer te reizen;
- ouders geven aan onvoldoende financiële middelen te hebben voor de reiskosten, hiervoor zijn de regelingen binnen de Participatiewet voorliggend;
- ouders die op basis van andere wet- of regelgeving of verzekering in aanmerking komen voor een vergoeding van de vervoerskosten.
- Dyslexiezorg:
- het college zorgt ervoor dat dyslexiezorg voor kinderen met ernstige dyslexie beschikbaar is, conform het meest recente Protocol Dyslexie Diagnostiek en Behandeling;
- de dyslexiezorg die door het college wordt toegekend bestaat uit:
- diagnostiek bij een vermoeden van ernstige dyslexie;
- behandeling van ernstige dyslexie.
- dyslexiezorg is beschikbaar voor leerlingen van zeven tot dertien jaar, bij wie door Samenwerkingsverband Primair Onderwijs een vermoeden van ernstige dyslexie is vastgesteld.
- Vaktherapie:
- vaktherapie is een non-verbale behandelvorm die uitgaat van doen en ervaren. Vaktherapie is de overkoepelende naam voor de volgende vaktherapeutische disciplines:
- beeldende therapie;
- danstherapie;
- dramatherapie;
- muziektherapie;
- psychomotorische (gezins)therapie;
- psychomotorische kindertherapie; én
- speltherapie.
- vaktherapie wordt uitgevoerd door een vaktherapeut, die ingeschreven in een erkend kwaliteits- of beroepsregister, als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van deze verordening.
- vaktherapie kan vanuit de wet worden ingezet wanneer het college oordeelt dat deze vorm van hulp noodzakelijk is voor een effectieve bijdrage aan de jeugdhulp, en er geen passend alternatief beschikbaar is;
- de behandelaar van een jeugdhulpaanbieder of de toegangsmedewerker van de gemeente moet advies geven over vaktherapie als een noodzakelijk onderdeel van de totale behandeling.
- Kinderopvang en buitenschoolse opvang:
- reguliere kinderopvang en reguliere buitenschoolse opvang is geen vorm van jeugdhulp.
HOOFDSTUK 3. TOEGANG TOT JEUGDHULPVOORZIENINGEN
Artikel 3. Toegang jeugdhulp via de gemeente
- Jeugdigen en ouders kunnen met hun hulpvraag terecht bij het college. Dat kan mondeling of schriftelijk.
- Het eerste contact over een concrete hulpvraag bestemd voor het college wordt aangemerkt als een aanvraag.
- Als een jeugdige of zijn ouder(s) dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger jeugdhulp zelf wenst in te kopen met een pgb, dient hij daartoe een budgetplan in als bedoeld in artikel 13. Een door de jeugdige of zijn ouder(s) dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger ondertekend budgetplan wordt aangemerkt als aanvraag voor een pgb.
- Het college neemt het besluit op een aanvraag uiterlijk binnen 8 weken na ontvangst van de aanvraag.
- Het college legt het besluit op een aanvraag voor een individuele voorziening vast in een beschikking.
- In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende individuele voorziening. Het college legt de beslissing over de inzet van hulp in dat geval zo snel mogelijk vast in een beschikking.
Artikel 4. Toegang jeugdhulp via de medische verwijzers
Het college draagt, overeenkomstig artikel 2.6, eerst lid, aanhef en onder e, van de wet, zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de medische verwijzer naar een jeugdhulpaanbieder, als en voor zover de jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.
- Medische verwijzers verwijzen in beginsel naar jeugdhulpaanbieders waarmee het college een contractrelatie onderhoudt.
Indien deze aanbieder op basis van professionele standaarden en regels uit deze verordening van oordeel is dat inzet van jeugdhulp in de vorm van een individuele voorziening noodzakelijk is, komt deze voorziening uitsluitend voor vergoeding in aanmerking na voorafgaande toestemming van het college. Het college weigert deze toestemming indien het van oordeel is dat aan de jeugdige of zijn ouder(s) ook passende ondersteuning kan worden geboden door een aanbieder waarmee het college een contractrelatie heeft. De toestemming kan ook worden geweigerd als het college van oordeel is dat de aanbieder zich bij het bepalen of en welke jeugdhulp noodzakelijk is, niet heeft gehouden aan de professionele standaarden en regels uit deze verordening.
- De jeugdhulpaanbieder houdt zich bij het beoordelen van de hulpvraag na een verwijzing aan de regels in deze verordening en aan de afspraken die hij daarover met het college heeft gemaakt in het kader van de contractrelatie.
Artikel 5. Toegang via gecertificeerde instelling en justitiële instanties
- Het college zorgt voor de inzet van jeugdhulp als:
- de rechter of de gecertificeerde instelling dat nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel;
- de rechter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële inrichting dat nodig achten bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing;
- de gecertificeerde instelling dat nodig acht bij de uitvoering van de jeugdreclassering.
- Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen over de vorm en inhoud van de beslissing tot inzet van jeugdhulp van de gecertificeerde instelling en hoe het college daarvan op de hoogte gesteld wordt.
- Als de gecertificeerde instelling het voornemen heeft om te bepalen dat jeugdhulp moet worden ingezet die wordt geleverd door een aanbieder waarmee de gemeente geen contract- of subsidierelatie heeft, voeren het college en de gecertificeerde instelling daarover op overeenstemming gericht overleg. Het doel van dat overleg is om vast te stellen of het mogelijk is dat aan de jeugdige passende ondersteuning wordt geboden door een jeugdhulpaanbieder waarmee de gemeente een contract- of subsidierelatie heeft. Voor zover dat niet mogelijk blijkt, richt het overleg zich op het verkrijgen van overeenstemming over de in te zetten jeugdhulp en de aanbieder waardoor deze jeugdhulp zal worden verleend.
- Als het overleg uit lid 3 niet tot overeenstemming leidt, neemt het college een besluit over de inzet van de volgens de gecertificeerde instelling aangewezen jeugdhulp. Het college betrekt bij dat besluit het standpunt van de gecertificeerde instelling.
- Voor toegekende voorzieningen via het justitieel kader verstrekt het college, anders dan in een geval als bedoeld in lid 4, geen beschikking.
- Het college kan nadere regels stellen over de toeleiding tot jeugdhulp via een gecertificeerde instelling.
HOOFDSTUK 4. Behandeling van een aanvraag om een individuele voorziening; ONDERZOEK EN BESLUITVORMING VIA DE GEMEENTE
Artikel 6. Onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren
- Als bij het college een aanvraag om een individuele voorziening wordt ingediend, voert het college in samenspraak met de jeugdige of zijn ouder(s) dan wel diens wettelijke vertegenwoordiger zo spoedig mogelijk, uiterlijk binnen acht weken, een onderzoek uit overeenkomstig het tweede tot en met zevende lid. Hiervoor maakt het college zo spoedig mogelijk een afspraak voor een gesprek. In overleg met het college kunnen de jeugdige of zijn ouder(s) dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger de aanvraag lopende het onderzoek wijzigen.
- Het college wijst voor het onderzoek op de mogelijkheid om gebruik te maken van een vertrouwenspersoon als bedoeld in artikel 2.5, van de wet en van gratis cliëntondersteuning als bedoeld in artikel 2.2.4, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
- Het college kan in overleg met de jeugdige of zijn ouder(s) dan wel zijn wettelijke vertegenwoordiger afzien van een onderzoek als de aanvraag wordt ingetrokken. Dat wordt schriftelijk bevestigd.
- Het college onderzoekt wanneer een jeugdige of een ouder of een wettelijke vertegenwoordiger zich meldt met een vraag over jeugdhulp met de jeugdige of zijn ouder(s) dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger:
- wat de hulpvraag van de jeugdige of zijn ouder(s) is en wat die hulpvraag heeft doen ontstaan;
- de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de jeugdige en zijn ouder(s), de veiligheid en ontwikkeling van de jeugdige en de gezinssituatie;
- of sprake is van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouder(s) en zo ja dan onderzoekt het college achtereenvolgens:
- welke problemen of stoornissen dat zijn;
- welke ondersteuning, hulp en zorg nodig is voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau;
- of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden; en
- voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, de mogelijkheden om met de inzet van een andere voorziening, algemene voorziening of individuele voorziening te voorzien in de nodige ondersteuning en hulp;
- hoe bij de bepaling van de aangewezen vorm van jeugdhulp zo goed mogelijk rekening kan worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouder(s);
- indien van toepassing, hoe de toekenning van een individuele voorziening zo goed mogelijk kan worden afgestemd op andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen.
- Bij het onderzoek wordt aan de jeugdige of zijn ouder(s) dan wel zijn wettelijke vertegenwoordiger medegedeeld welke mogelijkheden er bestaan om te kiezen voor de verstrekking van een pgb. De jeugdige of zijn ouder(s) dan wel zijn wettelijke vertegenwoordiger wordt in begrijpelijke bewoordingen ingelicht over de gevolgen van die keuze.
- Als tijdens het onderzoek met ouders en de jeugdige tot de gezamenlijke conclusie gekomen wordt dat de hulpvraag kan worden opgelost met eigen mogelijkheden en het eigen probleemoplossend vermogen, dan wel door gebruik van een andere of algemene voorziening, dan wordt het onderzoek afgesloten.
Artikel 7. Deskundig oordeel, advies en voorbereiding van de besluitvorming
- Het college wint, met in achtneming van artikel 2.1, van het Besluit Jeugdwet, een specifiek deskundig oordeel en advies in, als het onderzoek of de beoordeling van een aanvraag dit vereist.
- Het in het eerste lid bedoelde advies wordt uitgebracht door of onder verantwoordelijkheid van een adviseur die beschikt over een registratie als professional:
- bij de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd in het kwaliteitsregister jeugd;
- bij het Nederlands Instituut van Psychologen in het register Kinder- en Jeugdpsychologen; óf
- op grond van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg in het BIG-register.
- Het college treft voorzieningen waarmee is gewaarborgd dat het onderzoek en de voorbereiding van de besluitvorming via de gemeente op zorgvuldige wijze plaatsvindt, in het bijzonder door te voorkomen dat (medewerkers van) de organisatie die de jeugdhulp biedt of mogelijk gaat bieden, ook het advies geeft over het al dan niet toekennen van jeugdhulp of het daarop betrekking hebbende besluit neemt.
Artikel 8. Identificatie
Bij het onderzoek kan het college de identiteit van de jeugdige en zijn ouders vaststellen aan de hand van een door hen ter inzage verstrekt document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht.
Artikel 9. Verslag
- Binnen 8 weken na de aanvraag verstrekt het college aan de jeugdige of zijn ouder(s) dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van het uitgevoerde onderzoek en het in verband daarmee gevoerde gesprek. Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige of zijn ouder(s) dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger worden als bijlage aan het verslag toegevoegd.
- Het college vergewist zich ervan dat de jeugdige en zijn ouder(s) dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger de uitleg over de uitkomsten van het onderzoek hebben begrepen.
- Eventuele wijzigingen of aanvullingen die de jeugdige of zijn ouder(s) of zijn wettelijk vertegenwoordiger in het verslag wil laten opnemen, worden als bijlage aan het dossier toegevoegd.
Artikel 10. Criteria voor toekenning van een individuele voorziening
- Jeugdhulp is zowel toegankelijk na een verwijzing door de medisch verwijzer, als wanneer het college van oordeel is dat de jeugdige of ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen of stoornissen. Voorwaarde bij de overweging van het college is dat de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn en dat gebruikmaking van een andere of algemene voorziening deze noodzaak niet kan verminderen of wegnemen.
- Overeenkomstig de definitie van jeugdhulp uit artikel 1.1 van de wet wordt geen individuele voorziening verstrekt voor hulp of ondersteuning aan een jeugdige die niet noodzakelijk is op grond van een psychisch probleem of stoornis, psychosociaal probleem, gedragsprobleem of beperking, maar die voortkomt uit een behoefte die past bij de normale ontwikkeling van de jeugdige van een bepaalde leeftijd. Bij de beoordeling hiervan wordt aangesloten bij de juridisch bindende richtlijnen gebruikelijke zorg in bijlage 1.
- Een andere of algemene voorziening kan de noodzaak verminderen of wegnemen als deze:
- daadwerkelijk beschikbaar is; én
- passend en toereikend is voor de hulpvraag.
- Als een individuele voorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate, tijdig beschikbare voorziening.
- Een individuele voorziening jeugdhulp wordt toegekend als de inzet van de voorziening doeltreffend geacht kan worden. De doeltreffendheid beoordeelt het college door vast te stellen of de individuele voorziening wezenlijk bijdraagt aan het oplossen van de hulpvraag en er wordt gewerkt met een bewezen effectieve interventie en nooit met een bewezen niet effectieve interventie.
- Er is sprake van bewezen effectieve voorzieningen als de effectiviteit is vastgesteld in wetenschappelijk onderzoek en de interventie(s) zijn opgenomen als zijnde ‘erkend’ in:
- de Databank Effectieve Jeugdinterventies van het Nederlands Jeugdinstituut;
- de zorgstandaarden van de GGZ Standaarden;
- de databank voor interventies gericht op jeugdigen met een beperking (databank interventies gehandicaptenzorg).
- Wanneer ouders begeleiding, behandeling of ondersteuning nodig hebben vanwege maatschappelijke of eigen psychische of relationele problemen nodig hebben en het college oordeelt dat er geen sprake is van een hulpvraag zoals bedoeld in deze verordening, komt een jeugdige en/ of zijn ouder(s) niet in aanmerking voor een individuele voorziening zoals bedoeld in deze verordening.
- Het voorgaande lid is niet van toepassing als er parallel aan een hulpvraag sprake is van meervoudige problematiek in de context van het gezin.
- Een individuele voorziening wordt uitsluitend ingezet op basis van een schriftelijke beschikking van het college en mag pas worden ingezet vanaf de datum zoals vermeld in de beschikking.
Artikel 11. Beoordeling eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen
- Een jeugdige of zijn ouders komen pas in aanmerking voor een individuele voorziening als zij zelf geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag binnen hun eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen (eigen kracht). Hieronder verstaan we in ieder geval:
- gebruikelijke hulp van ouders;
- bovengebruikelijke hulp van ouders voor zover zij beschikbaar zijn en in staat zijn de noodzakelijke hulp te bieden, die geen (dreigende) overbelasting oplevert;
- de ondersteuning vanuit het sociale netwerk;
- het aanspreken van een aanvullende zorgverzekering als die is afgesloten.
- Gebruikelijke hulp is de hulp waarvan naar algemeen aanvaarde maatstaven in redelijkheid mag worden verwacht dat ouders die aan de jeugdige verlenen.
Onder gebruikelijke hulp wordt verstaan die hulp of ondersteuning die een ouder biedt aan een jeugdige die voortkomt uit een behoefte die aansluit bij de leeftijd en de ontwikkeling van de jeugdige.
- Als gebruikelijke zorg van een ouder aan een jeugdige moet worden aangemerkt als die hulp of ondersteuning die voortkomt uit een behoefte die past bij de normale ontwikkeling van een jeugdige met een bepaalde leeftijd. Het omvat mede het versterken van de weerbaarheid en de emotionele en sociale vaardigheden van de jeugdige. De beoordeling of er sprake is van gebruikelijke hulp vindt plaats aan de hand van de uitgangspunten die zijn neergelegd in de bijlage bij deze verordening. Het college houdt bij het bepalen van wat gebruikelijke hulp is daarnaast rekening met de volgende factoren:
- de leeftijd van de jeugdige;
- de mate van zorg bij activiteiten en handelingen, de mate van toezicht en de mate van begeleiding/stimulans die een jeugdige nodig heeft;
- de aard en duur van de hulp en de benodigde ondersteuningsintensiteit van de jeugdige;
- de mate van planbaarheid van de hulp; én
- de behoeften en mogelijkheden van de jeugdige.
- Als er sprake is van gebruikelijke hulp verstrekt het college geen individuele voorziening tot jeugdhulp. Hierop kan (tijdelijk) een uitzondering worden gemaakt als de ouders door (dreigende) overbelasting de gebruikelijke hulp niet kunnen bieden. Van (dreigende) overbelasting is uitsluitend sprake als er geobjectiveerde redenen bestaan die maken dat een ouder (tijdelijk) niet in staat is om de ondersteuning te verlenen, zoals gezondheidsproblemen of een combinatie met werkverplichtingen. Bij werkverplichtingen geldt dat eerst moet worden bezien of de (dreigende) overbelasting door het herinrichten of verminderen van het werk kan worden voorkomen of weggenomen.
- Als er sprake is van de ondersteuning door ouders van hun kinderen die, wat betreft de aard, frequentie en benodigde tijd voor deze ondersteuning, zwaarder is dan past bij de normale ontwikkeling van een jeugdige met een bepaalde leeftijd, wordt door het college de balans tussen de draaglast en de draagkracht van de ouder(s) vastgesteld.
- Bij het beoordelen van de draagkracht van ouders geldt als uitgangspunt dat zij primair zelf verantwoordelijk zijn voor de begeleiding verzorging, opvoeding en het toezicht op hun minderjarig kind. Dit volgt uit artikel 1:82 en 1:247, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Deze verantwoordelijkheid geldt ook wanneer er sprake is van psychische problemen of stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of beperkingen. Dit betekent dat (ook) bovengebruikelijke hulp, zoals begeleiding bij het dagelijks leven en persoonlijke verzorging, in beginsel door de ouders zelf geleverd dient te worden.
- In afwijking van lid 5 geldt dat de daar bedoelde ondersteuning niet door de ouders hoeft te worden geleverd als de draaglast van de ouder(s) daaraan in de weg staat. Daarvan is sprake als de te leveren ondersteuning naar objectieve maatstaven groter is dan wat de ouder aan kan.
- Als de ondersteuning gedurende een eenmalige periode van maximaal drie maanden moet worden geleverd, neemt het college aan dat de draaglast van de ouder(s) niet aan het leveren van die ondersteuning in de weg staat.
De ondersteuning moet in dat geval door de ouder(s) zelf geleverd worden, tenzij dit gezien de aard en omvang van de benodigde ondersteuning niet van de ouders mag worden verwacht.
- Als de ondersteuning langer dan drie maanden moet worden geleverd, onderzoekt het college de draaglast van de ouder(s) door in ieder geval onderzoek te doen naar de volgende omstandigheden:
- de aard en de duur van de hulp en de benodigde ondersteuningsintensiteit van de jeugdige;
- de mate van planbaarheid van de hulp;
- het lichamelijk en geestelijk welzijn van de ouders;
- de manier van omgaan van ouders met de problemen van de jeugdige;
- vaardigheden van ouders om zelf hulp te bieden (bijvoorbeeld een verpleegachtergrond);
- of er sprake is van problematiek bij de ouders, zoals relationele problemen of schulden;
- welke verplichtingen de ouders hebben, bijvoorbeeld voor werk of sociale verplichtingen;
- het belang van ouders om een inkomen uit arbeid te krijgen en het eventueel ontstaan van financiële problemen;
- de woonsituatie;
- de samenstelling van het gezin en de relatie tussen de gezinsleden (bijvoorbeeld of er sprake is van een wettelijk stiefouder of niet);
- of er sprake is van een sociaal netwerk en zo ja, wat de mogelijkheden en de bereidheid van het sociaal netwerk zijn om de jeugdige of zijn ouders te ondersteunen; én
- overige individuele omstandigheden die door de jeugdige en ouders worden ingebracht.
- Als bovengenoemde factoren niet leiden tot problemen bij het kunnen verlenen van de hulp door de ouders (beschikbaarheid van ouders, de belasting van ouders en de financiële situatie van de ouders) dan wordt van hen verwacht dat zij de bovengebruikelijke hulp (eventueel deels) verlenen. Het college verstrekt hiervoor dan geen individuele voorziening.
- Bij (dreigende) overbelasting gelden de volgende uitgangspunten:
- er moet sprake zijn van een verband tussen de overbelasting en de ondersteuning aan de jeugdige;
- van ouders mag worden verwacht dat zij zelf een redelijke afweging maken in hoe zij hun tijd en energie inzetten om zorg te dragen voor hun kind, ook in relatie tot werk, sociale en maatschappelijke verplichtingen;
- het verlenen van hulp aan het kind gaat in beginsel voor op andere sociale, economische of maatschappelijke activiteiten.
- Als ouders een beroep kunnen doen op het sociale netwerk voor het bieden van ondersteuning bij de benodigde hulp aan de jeugdige wordt van hen verwacht dat zij hier gebruik van maken. De ondersteuning die het sociale netwerk biedt, valt onder de eigen kracht. Het college verstrekt hiervoor dan geen individuele voorziening tot jeugdhulp. Tot het sociale netwerk behoren andere personen binnen de kring van familie, vrienden, kennissen en bekenden die van betekenis zijn voor en bijdragen aan het welzijn en welbevinden van de jeugdige of zijn ouder(s).
- Tot de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen behoort verder in elk geval het aanspreken van een aanvullende zorgverzekering als die is afgesloten. Het college verstrekt dan geen individuele voorziening tot jeugdhulp of alleen een aanvullende voorziening voor het gedeelte dat niet wordt vergoed.
Artikel 12. Inhoud beschikking individuele jeugdhulpvoorziening
- In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of in de vorm van een pgb wordt verstrekt en wordt ook aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.
- Onverminderd het bepaalde in lid 1 wordt bij het verstrekken van een voorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:
- wat de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;
- wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is; én
- indien van toepassing, welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.
- Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:
- voor welk resultaat het pgb moet worden aangewend;
- welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;
- wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;
- welke voorwaarden aan het pgb verbonden zijn;
- wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld; én
- de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.
- Het verslag, bedoeld in artikel 9, maakt in zijn geheel deel uit van de beschikking.
HOOFDSTUK 5. AANVULLENDE REGELS VOOR EEN INDIVIDUELE JEUGDHULPVOORZIENING in de vorm van EEN pgb
Artikel 13. Aanvullende regels om in aanmerking te komen voor een pgb
- Als een jeugdige, zijn ouder(s) of wettelijk vertegenwoordiger kiest voor het inkopen van jeugdhulp via een pgb, wordt een budgetplan ingediend. In dit budgetplan is opgenomen:
- de motivatie waarom het natura-aanbod van de gemeente volgens de jeugdige of zijn ouder(s) niet passend is en een pgb gewenst is;
- welke jeugdhulp de jeugdige of zijn ouder(s) willen inkopen met een pgb, wat het beoogde resultaat is en wanneer en hoe wordt geëvalueerd;
- de voorgenomen uitvoerder van de individuele voorziening en de wijze waarop de jeugdhulp georganiseerd wordt;
- op welke wijze de kwaliteit van de in te kopen jeugdhulp is gewaarborgd;
- de kosten van de uitvoering, uitgedrukt in aantal eenheden en tarief;
- indien van toepassing, welke jeugdhulp de jeugdige of zijn ouder(s) willen betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk;
- de motivatie aan de hand van de punten benoemd in artikel 14 waaruit blijkt dat de budgethouder of budgetbeheerder in staat is de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
- Het college verstrekt een pgb als:
- het natura-aanbod niet passend is óf de jeugdige/ouders gemotiveerd en aantoonbaar de voorkeur geven aan een pgb en zij voldoen aan de voorwaarden van deze verordening;
- uit de beoordeling van de pgb-vaardigheid met inachtneming van artikel 14 blijkt dat de budgethouder of, indien van toepassing, de budgetbeheerder in staat is uitvoering te geven aan de eisen die het beheer van een pgb met zich meebrengt; én
- naar het oordeel van het college met inachtneming van artikel 16 is gewaarborgd dat de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort en die de jeugdige of zijn ouder(s) dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger van het budget willen betrekken, van goede kwaliteit is en in voldoende mate zal bijdragen aan het bereiken van het in het budgetplan opgenomen beoogde resultaat.
- Het college verstrekt geen pgb als er twijfels zijn over de integriteit van de voorgenomen uitvoerder van de jeugdhulp, wat zich in ieder geval voordoet indien de voorgenomen uitvoerder van de jeugdhulp in de vier jaar voorafgaande aan de aanvraag:
- fraude, in de zin van opzettelijke misleiding om financieel voordeel te verkrijgen, heeft gepleegd;
- betrokken is geweest bij strafbare feiten of overtredingen heeft begaan die de veiligheid en de kwaliteit van de hulp in gevaar brengen;
- veroordeeld is wegens het plegen van strafbare feiten tot een gevangenisstraf;
- op basis van een Bibob-toets door het college is geweigerd als zorgaanbieder; óf
- Het college weigert een pgb als een wettelijke weigeringsgrond als bedoeld in artikel 8.1.1, vierde lid, van de wet van toepassing is.
Artikel 14. Pgb-vaardigheid
- Om aan de voorwaarden voor pgb-vaardigheid te voldoen dient de beoogd budgethouder, al dan niet met hulp vanuit het sociaal netwerk of, indien van toepassing, een budgetbeheerder, in ieder geval:
- een duidelijk beeld te hebben van de hulpvraag;
- op de hoogte te zijn van de regels en verplichtingen die horen bij het pgb of deze zelf (online) weten te vinden;
- in staat te zijn om een overzichtelijke pgb-administratie bij te houden;
- voldoende vaardig te zijn om in de Nederlandse taal te communiceren met de gemeente, de SVB en de zorgverleners;
- in staat te zijn zelfstandig te handelen en onafhankelijk voor een zorgverlener te kiezen;
- in staat te zijn om afspraken te maken en vast te leggen en om dit te verantwoorden aan het college;
- in staat te zijn om te beoordelen en te beargumenteren of de geleverde zorg passend en kwalitatief goed is;
- in staat te zijn de inzet van zorgverleners te coördineren, waardoor de zorg door kan gaan, ook bij verlof en ziekte;
- in staat te zijn om als werk- of opdrachtgever de zorgverleners aan te sturen en aan te spreken op hun functioneren; én
- voldoende kennis te hebben over het werk- of opdrachtgeverschap of deze kennis weten te vinden.
- Een budgethouder of een budgetbeheerder wordt in beginsel niet in staat geacht de aan een pgb verbonden taken verantwoord te kunnen uitvoeren als sprake is van één of meer van de volgende omstandigheden:
- het beheer wordt verricht door de persoon of organisatie die ook de jeugdhulp levert aan de budgethouder, tenzij hiervoor door het college toestemming is verleend of de persoon eerste of tweedegraads bloed- of aanverwant is van de jeugdige;
- er is sprake van één of meer van de volgende omstandigheden:
- schuldenproblematiek;
- ernstige verslavingsproblematiek;
- aangetoonde fraude, in de zin van opzettelijke misleiding om financieel voordeel te verkrijgen, begaan in de vier jaar voorafgaand aan de aanvraag;
- een aanmerkelijke verstandelijke beperking;
- een ernstig psychiatrisch ziektebeeld;
- een vastgestelde, blijvende cognitieve stoornis;
- het onvoldoende machtig zijn van de Nederlandse taal in woord en geschrift;
- het niet verkrijgen van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG).
Artikel 15. Onderscheid formele en informele hulp
- Van formele hulp is sprake als de jeugdhulp verleend wordt door onderstaande personen:
- personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister, volgens artikel 5, van de Handelsregisterwet 2007, en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken; óf
- personen die aangemerkt zijn als zelfstandige zonder personeel die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister conform artikel 5, van de Handelsregisterwet 2007 en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken.
- Formele hulp wordt geleverd door personen die ingeschreven staan in het register, bedoeld in artikel 3, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg of artikel 5.2.1, van het Besluit Jeugdwet, voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van jeugdhulp.
- Als de jeugdhulp geboden wordt door een bloed- of aanverwant in de eerste- of tweede graad van de budgethouder, is altijd sprake van informele hulp omdat zij onderdeel uitmaken van het sociale netwerk.
- Als de hulp wordt verleend door een andere persoon dan beschreven in het eerste lid, onder a of b, en er niet voldaan is aan het tweede lid, is er sprake van informele hulp.
Artikel 16. Kwaliteitseisen individuele voorziening in de vorm van een pgb
- Om de kwaliteit van de individuele voorziening vanuit de Jeugdhulp te waarborgen, voldoet de uitvoerder van de jeugdhulp aan de volgende eisen:
- beschikt over een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) die niet ouder is dan drie maanden bij aanvang van de zorgovereenkomst en gedurende de hulpverlening niet ouder dan drie jaar, waaruit blijkt dat er geen bezwaren zijn voor de uitoefening van diens functie. Ouder(s) zijn uitgesloten van deze eis;
- beschikt over de juiste vaardigheden en deskundigheid om verantwoorde hulp te bieden;
- houdt een deugdelijke administratie bij met een registratie van de geleverde hulp;
- is voldoende vaardig om in de Nederlandse taal te communiceren;
- werkt volgens een plan waarin activiteiten en doelen zijn vastgelegd;
- voert de hulp uit in overeenstemming met de beschikking van het college;
- stemt de hulp af op de persoonlijke situatie van de jeugdige of zijn ouder(s);
- stemt de hulp af op andere voorzieningen, algemene voorzieningen en individuele voorzieningen waar de jeugdige of zijn ouder(s) gebruik van maken;
- respecteert de privacy van de jeugdige of zijn ouder(s) en gaat vertrouwelijk om met informatie over de persoonlijke situatie;
- neemt bij vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling in het huishouden van de jeugdige of zijn ouder(s) voor advies of het doen van een melding contact op met Veilig Thuis;
- meldt calamiteiten en geweldsincidenten bij de verlening van jeugdhulp aan het college;
- werkt mee aan toezicht en aangekondigd en onaangekondigd onderzoek door het college of daartoe aangewezen derden op inhoudelijke kwaliteit en op rechtmatigheid; én
- is of raakt door verlening van de jeugdhulp naar het oordeel van het college niet overbelast.
- Ter waarborging van de kwaliteit van de met een pgb in te kopen individuele voorziening voldoet de uitvoerder van formele jeugdhulp aan de volgende aanvullende eisen:
- hetgeen is bepaald in artikel 18, eerste en tweede lid;
- handelt in overeenstemming met de professionele standaard;
- werkt op basis van een hulpverleningsplan;
- werkt met een systeem voor kwaliteitsbewaking;
- hanteert de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, de meldplicht calamiteiten en de meldplicht geweld bij de verlening van jeugdhulp; én
- stelt een vertrouwenspersoon in staat zijn taak uit te voeren.
- Er wordt geen pgb verstrekt voor informele jeugdhulp indien, conform het afwegingskader voor een verantwoorde werktoedeling zoals opgenomen in het Kwaliteitskader Jeugd, de inzet van formele jeugdhulp door een geregistreerde professional noodzakelijk is.
Artikel 17. Hoogte pgb
- De hoogte van het pgb voor formele jeugdhulp bedraagt 100% van het laagste adequate gecontracteerde tarief voor dezelfde jeugdhulp in natura.
- De hoogte van het pgb voor de inzet van een professionele ZZP’er bedraagt maximaal 85% van de prijs of het tarief dat de gemeente zou betalen, als de individuele voorziening in natura zou zijn verstrekt;
- De hoogte van het pgb voor informele jeugdhulp bedraagt maximaal 50% van de prijs of het tarief dat de gemeente zou betalen, als de individuele voorziening in natura zijn verstrekt, met dien verstande dat het daarbij in aanmerking te nemen uurtarief van de persoon uit het sociaal netwerk wordt gekoppeld aan het wettelijk minimumloon (uurloon conform leeftijdscategorie) en dat het totale budget het minimumloon niet overschrijdt.
- Het tarief is lager als op basis van het door de jeugdige of zijn ouder(s) dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger ingediende budgetplan passende en toereikende jeugdhulp voor een lager tarief kan worden ingekocht.
- Het tarief voor jeugdhulp dat op onverplichte basis wordt verleend door een hulpverlener uit het sociaal netwerk wordt door het college vastgesteld overeenkomstig artikel 8ab, eerste lid, van de Regeling Jeugdwet.
Artikel 18. Uitgesloten van pgb
- De volgende kosten zijn uitgesloten van vergoeding vanuit een pgb:
- kosten voor bemiddeling;
- kosten voor tussenpersonen of belangenbehartigers;
- kosten voor het voeren van een pgb-administratie;
- kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;
- kosten die worden gemaakt voor zover het pgb is bestemd voor besteding in het buitenland, tenzij hiervoor expliciet toestemming is gegeven door het college;
- kosten voor vervoer als de jeugdige op grond van artikel 2, eerste lid, naar het oordeel van het college niet in aanmerking komt voor een vervoersvoorziening;
- kosten voor hulp die direct ingezet moet worden (crisishulp);
- kosten voor een aanvraag van een Verklaring Omtrent het Gedrag;
- contributie voor lidmaatschappen;
- kosten voor het volgen van cursussen over het pgb;
- kosten voor informatiemateriaal;
- reiskosten.
HOOFDSTUK 6. HERZIENING, INTREKKING, TERUGVORDERING EN BESTRIJDING MISBRUIK
Artikel 19. Inlichtingen
- Het college informeert de jeugdige of zijn ouder(s) dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een individuele voorziening in natura of in de vorm van een pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.
- Mede overeenkomstig het bepaalde in artikel 8.1.2, eerste lid, van de wet doen de jeugdige of zijn ouder(s) dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing over een individuele voorziening in natura of in de vorm van een pgb.
Artikel 20. Niet meewerken ouder(s)
- De jeugdige en zijn ouder(s) is (zijn) verplicht om, binnen de eigen mogelijkheden, mee te werken aan onderzoek gericht op besluitvorming over en de doelmatige inzet van jeugdhulp.
- Als de jeugdige of zijn ouder(s) naar het oordeel van het college niet of onvoldoende meewerkt (meewerken), kan de omvang van de benodigde jeugdhulp niet worden vastgesteld of is de jeugdhulp niet effectief en kan door het college worden besloten geen individuele voorziening te verstrekken, een lagere omvang vast te stellen of een eerder toegekende individuele voorziening in te trekken.
Artikel 21. Intrekking, herziening, opschorting en terugvordering
- Het college kan periodiek onderzoeken of er aanleiding is een beslissing over een verstrekking van een individuele voorziening in natura of in de vorm van een pgb te heroverwegen en kan hierover nadere regels stellen.
- Onverminderd artikel 8.1.4, van de wet kan het college een beslissing over een individuele voorziening in natura of in de vorm van een pgb herzien of intrekken als het college vaststelt dat:
- de jeugdige of zijn ouder(s) dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;
- de jeugdige of zijn ouder(s) niet langer op de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb zijn aangewezen;
- de individuele voorziening in natura of in de vorm van een pgb niet meer toereikend is te achten;
- de jeugdige of zijn ouder(s) niet voldoen aan de voorwaarden die zijn verbonden aan de individuele voorziening in natura of in de vorm van een pgb;
- de jeugdige of zijn ouder(s) het pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het bestemd is;
- de jeugdige of zijn ouder(s) dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger met het pgb jeugdhulp betrekken van een jeugdhulp-aanbieder tegen wie bezwaren zijn ontstaan, als bedoeld in artikel 16, derde lid; óf
- de jeugdige langer dan 8 weken verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet.
- Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.
- Een beslissing tot toekenning van een voorziening in natura kan worden ingetrokken als blijkt dat de jeugdige of zijn ouder(s) dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger zich niet binnen zes weken na de besluitdatum hebben gemeld bij een jeugdhulpaanbieder.
- Als het college een beslissing heeft herzien of ingetrokken op grond van het tweede lid onder a, dan kan het college de geldschade vorderen van de te veel of ten onrechte genoten individuele voorziening in natura of het te veel of ten onrechte genoten pgb.
- Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken, kan het college bij dwangbevel geheel of gedeeltelijk het ten onrechte genoten pgb invorderen.
- Het college kan, bij een gegrond vermoeden van een omstandigheid als bedoeld in het tweede lid, onder a, d, e of f, de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een geheel of gedeeltelijke onderbreking van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken.
Artikel 22. Onderzoek naar recht- en doelmatigheid individuele voorzieningen in natura en in de vorm van pgb’s
- Het college kan een toezichthouder aanwijzen die belast is met het toezicht op de naleving van de rechtmatige uitvoering van de wet, waaronder de bestrijding van misbruik, oneigenlijk gebruik en niet-gebruik van deze wet.
- Het college onderzoekt met inachtneming van de paragrafen 6a en 6b, van de Regeling Jeugdwet de rechtmatigheid en doelmatigheid van individuele voorzieningen.
- Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van pgb’s met het oog op de beoordeling van de recht- en doelmatigheid daarvan.
Artikel 23. Overige maatregelen ter voorkoming oneigenlijk gebruik, misbruik en niet gebruik
- Het college kan met de door hem gecontracteerde of gesubsidieerde jeugdhulpaanbieders afspraken over de facturatie, resultaatsturing en accountantscontroles, zodat declaraties en uitbetalingen in overeenstemming zijn met de contractuele afspraken, de leveringsopdracht, de prestatieafspraken en de feitelijk geleverde prestaties.
- Het college maakt met de door hem gecontracteerde of gesubsidieerde jeugdhulpaanbieders afspraken over het monitoren van de gemiddelde trajectduur tijdens de looptijd van een contract.
- Het college kan een meldpunt inrichten waar signalen over oneigenlijk gebruik en fraude kunnen worden gemeld in het kader van uitvoering van de wet.
HOOFDSTUK 7. AFSTEMMING MET ANDERE VOORZIENINGEN
Artikel 24. Voorliggende voorzieningen
- Het college verstrekt geen voorziening voor jeugdhulp als er:
- met betrekking tot de problematiek een recht bestaat op zorg als bedoeld bij of op grond van de Wet langdurige zorg, de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen of de Zorgverzekeringswet;
- naar het oordeel van het college met betrekking tot de problematiek een aanspraak bestaat op een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling, met uitzondering van een maatwerkvoorziening inhoudende begeleiding als bedoeld in artikel 1.1.1, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015; óf
- gegronde redenen zijn voor het college om aan te nemen dat de jeugdige in aanmerking kan komen voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg en de jeugdige of zijn wettelijke vertegenwoordiger weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit daartoe.
- Als er meerdere oorzaken ten grondslag liggen aan de betreffende problematiek, dan kan het zo zijn dat daarvoor zowel een vorm van zorg, vanuit de Wet langdurige zorg of een zorgverzekering als bedoeld in de Zorgverzekeringswet wordt ingezet, als een individuele voorziening op grond van de jeugdwet.
Anders gezegd; als een jeugdige gebruik maakt van zorg of hulp die wordt verstrekt vanuit een andere voorziening, sluit dat het toekennen van een individuele voorziening uit de jeugdwet niet uit.
- De jeugdige of zijn ouder(s) dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger die een aanvraag voor jeugdhulp doen, worden verwezen naar de instantie waar een aanvraag voor een voorziening op basis van de voornoemde wetten kan worden behandeld.
- Bij een verwijzing als bedoeld in het vorige lid naar Wet langdurige zorg wordt gewezen op de mogelijkheid om gebruik te maken van cliëntondersteuning.
Artikel 25. Afstemming met voorliggende voorzieningen en andere vormen van hulp en ondersteuning
- Het college stemt de jeugdhulp waaraan een jeugdige of een ouder behoefte heeft, ten minste af op het aanbod van activiteiten, diensten of middelen op grond van:
- de Leerplichtwet;
- de Participatiewet;
- de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening;
- de Wet Inburgering 2021;
- de Wet kinderopvang;
- de Wet langdurige zorg;
- de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
- de Wet passend onderwijs;
- de Wet publieke gezondheid;
- de Wet tijdelijk huisverbod;
- de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg; én
- de Zorgverzekeringswet,
zodat deze zoveel mogelijk op elkaar aansluiten en de jeugdige en zijn ouder(s) actief ondersteunen bij het verkrijgen van toegang tot de andere voorziening(en) of bij behoud van de continuïteit van de zorg op grond van de benodigde zorg.
- De afgestemde jeugdhulp wordt zodanig ingezet dat dit leidt tot:
- het opheffen van een situatie die voor een jeugdige of een ouder of diens omgeving levensbedreigend is, of met grote waarschijnlijkheid leidt tot ernstige gezondheidsschade;
- stabilisatie van een crisissituatie, anders dan bedoeld onder a;
- een voldoende mate van duurzame zelfredzaamheid van een jeugdige of een ouder, voor zover dat binnen het vermogen ligt.
- Het college weegt bij de afstemming van de jeugdhulp de volgende aspecten mee:
- de behoefte aan hulp en ondersteuning van een jeugdige of een ouder;
- de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van een jeugdige of een ouder zoals bedoeld in artikel 11 en de mogelijkheden van het sociale netwerk;
- welke volgorde van inzet van hulp en ondersteuning naar verwachting het meeste effect sorteert en in hoeverre hulp en ondersteuning gelijktijdig kan of moet worden ingezet;
- welke hulp en ondersteuning leidt tot de minste maatschappelijke kosten op lange termijn.
- Als een jeugdige of een ouder of wettelijk vertegenwoordiger weigert mee te werken aan een vorm ondersteuning als bedoeld in het eerste lid, kan het college het onderzoek beëindigen en een individuele voorziening weigeren.
- Als een jeugdige van zestien jaar of ouder hulp op grond van de Jeugdwet ontvangt en naar alle waarschijnlijkheid na het achttiende levensjaar hulp of ondersteuning nodig heeft vanuit een wettelijke kader als bedoeld in het eerste lid, is het college gehouden om:
- vóór het achttiende levensjaar zodanige hulp en ondersteuning te bieden dat de benodigde hulp en ondersteuning vanaf het achttiende jaar zo beperkt mogelijk kan zijn; én
- de continuïteit van hulp en ondersteuning te waarborgen voor zover dat nodig is.
- Ter uitvoering van het vijfde lid, onderzoekt het college tijdig welke andere voorziening nodig is, vanaf de achttiende verjaardag en op welke wijze en vanuit welke andere voorzieningen (Wet maatschappelijke ondersteuning, Wet langdurige zorg, of de Zorgverzekeringswet) deze ondersteuning vanaf het achttiende levensjaar wordt ingezet.
HOOFDSTUK 8. WAARBORGEN VERHOUDING PRIJS EN KWALITEIT
Artikel 26. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering
- Het college baseert in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, op ten minste de volgende kostprijselementen:
- cliëntgebonden en niet-cliëntgebonden kosten van beroepskrachten;
- cliëntgebonden kosten anders dan van beroepskrachten;
- overheadkosten;
- kosten voor indexering;
- Het college bedingt bij de door hem gecontracteerde of gesubsidieerde aanbieders van preventie, jeugdhulpaanbieders of gecertificeerde instellingen dat zij het verlenen van preventie, jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering alleen aan derden uitbesteden als zij die derden daarvoor een reële prijs betalen, die tot stand is gekomen met gebruikmaking van de kostprijselementen bedoeld in het eerste lid.
- Het eerste en tweede lid gelden voor subsidies slechts voor zover zij worden verstrekt voor de daadwerkelijke verlening van preventie, jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering aan jeugdigen of hun ouders en de omvang van de subsidie direct of indirect wordt gebaseerd op de hoeveelheid verrichte diensten.
HOOFDSTUK 9. OVERIGE BEPALINGEN
Artikel 27. Klachtregeling
Het college heeft een regeling vastgesteld voor de afhandeling van klachten van jeugdigen, ouders en hun wettelijk vertegenwoordigers die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen, verzoeken en aanvragen als bedoeld in deze verordening.
Artikel 28. Nadere regels
Voor zover noodzakelijk voor de uitvoering van deze verordening, kan het college binnen de kaders van deze verordening nadere regels stellen.
Artikel 29. Hardheidsclausule
Het college kan in bijzonder gevallen, ten gunste van de jeugdige of zijn ouders, afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Artikel 30. Betrekken van ingezetenen bij het beleid
- Het college stelt jeugdigen en hun ouders en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
- Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.
- Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het eerste en tweede lid.
HOOFDSTUK 10. SLOTBEPALINGEN
Artikel 31. Overgangsrecht, intrekking oude verordening
- Een jeugdige of zijn ouder(s) houdt recht op een lopende voorziening, verstrekt op grond van de Verordening jeugdhulp gemeente Heeze- Leende 2022 totdat het college een nieuw besluit heeft genomen ten aanzien van die voorziening.
- Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening jeugdhulp gemeente Heeze- Leende 2022 waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld op grond van deze verordening.
- Bezwaarschriften gericht tegen besluiten die zijn genomen voor de inwerkingtreding van deze verordening, worden behandeld op grond van de Verordening jeugdhulp gemeente Heeze- Leende 2022 die ten aanzien van de betreffende zaak zijn rechtskracht behoudt. Hier kan ten gunste van de jeugdige of zijn ouder(s) van worden afgeweken als heroverweging op grond van de huidige Verordening jeugdhulp gemeente Heeze- Leende 2026 leidt tot een gunstiger uitkomst.
- Het college is bevoegd een besluit, dat is genomen op grond van de Verordening jeugdhulp gemeente Heeze- Leende 2022 te herzien:
- op de gronden, vermeld in de Verordening jeugdhulp gemeente Heeze- Leende 2022;
- als uit een door het college uitgevoerd heronderzoek blijkt dat er met toepassing van de ten tijde van het onderzoek geldende verordening een afwijkend besluit zou zijn genomen;
- als de cliënt wenst te veranderen van aanbieder of van verstrekkingsvorm.
- Het college heeft de bevoegdheid om een pgb dat is verstrekt onder de Verordening jeugdhulp gemeente Heeze- Leende 2022, terug te vorderen op de in deze verordening[en] genoemde gronden.
- De Verordening jeugdhulp gemeente Heeze- Leende 2022 wordt ingetrokken.
Artikel 32. Inwerkingtreding en citeertitel
- Deze verordening treedt in werking op 1 april 2026
- Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening jeugdhulp gemeente Heeze- Leende 2026.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 00-00- 2026
De voorzitter,
De griffier